Zintuiglijke waarneming bij de hond deel 4: Olfactorische waarneming (neus en geur)

Geuren vormen de belangrijkste bron van informatie voor onze hond. Hiervoor zijn twee systemen van belang: het olfactorisch epitheel voor de waarneming van geuren en het orgaan van Jacobson (vomeronasaal orgaan) voor het waarnemen van diersoortspecifieke feromonen.

          
Afbeeldingen: olfactorisch epitheel (links) en vomeronasaal orgaan (rechts)

Door te snuffelen worden meer geuren opgenomen zodat het olfactorisch epitheel in de bovenste neusschelp van de linker en rechter neusholte geprikkeld wordt. Via de reukzenuw wordt de bulbus olfactorius in de hersenen gestimuleerd die de geuren waarneemt. Ondanks dat er overlap is tussen het olfactorisch systeem en het vomeronasaal orgaan, is dit laatste gespecialiseerd in het waarnemen van (seksuele) feromonen. Deze komen via de mond, door twee openingen achter de voorste snijtanden, terecht in de neusholte om vervolgens het vomeronasaal orgaan te bereiken. De olfactorische receptoren sturen een zenuwimpuls verder via een zenuw naar de accessoire bulbus olfactorius en vervolgens naar het limbisch systeem met de amygdala en hypothalamus. Katachtigen, een- en evenhoevigen nemen de feromonen op door te flehmen. Bij honden wordt dit gedrag echter niet als dusdanig vastgesteld. Zij brengen de feromonen in het vomeronasaal orgaan via “tonguing” waarbij ze de tong snel tegen het gehemelte brengen en klappertanden, soms gepaard gaand met schuimbekken.


Afbeeldingen: vomeronasaal orgaan bij de rat

   

Afbeeldingen: bulbus olfactorius bij de hond


Afbeelding: lateraal zicht hersenen

Honden kunnen geuren in 1000 tot 100 miljoen lagere concentraties waarnemen dan mensen. De grootte van het olfactorisch epitheel van de hond is 18 – 150 cm², afhankelijk van het ras, terwijl de mens maar 2 – 4 cm² heeft. Dat komt ongeveer overeen met 220 miljoen reukcellen bij de hond tegenover 5 miljoen bij de mens. Honden zijn dus veel gevoeliger voor geuren dan mensen. De mens kan een geur waarnemen met een concentratie van 10-4,5 molair, terwijl honden concentraties van 10-7 molair kunnen waarnemen. Er zijn wel verschillen binnen de verschillende rassen. Brachycefalen hebben door hun kortere neus een veel kleiner olfactorisch epitheel. Het aantal receptoren bij een aantal verschillende hondenrassen volgens Dr. Stanley Coren: dashond 125 miljoen – fox terrier 147 miljoen – beagle 225 miljoen – Duitse herder 225 miljoen – bloedhond 300 miljoen. Naast een veel groter aantal receptoren hebben honden ook een grotere bulbus olfactorius dan mensen. Mensen zouden een 10.000-tal geuren kunnen onderscheiden, bij honden ligt dit aantal vermoedelijk veel hoger.
Honden ruiken dus veel beter dan mensen omdat ze veel meer receptoren in hun neus hebben en omdat ze een groter hersengebied hebben dat verantwoordelijk is voor de waarneming van geuren.

Het verschil in geurdetectie tussen honden en mensen kan geïllustreerd worden met een stoofpot. Wij mensen nemen de geur van het geheel waar terwijl honden de verschillende ingrediënten afzonderlijk waarnemen.
Een ander voorbeeld: een hond ruikt boterzuur, een bestanddeel van zweet, 1 tot 100 miljoen keer beter dan mensen. Dit betekent dat de hond 1 mg kan ruiken in 100 miljoen m³ lucht. Met andere woorden als je één kleine druppel in een gebouw van 10 verdiepingen laat vallen, kan een mens dit enkel op dat moment aan het raam ruiken, een hond kan deze druppel ruiken in een gebied van 350 km², Gent en Antwerpen samen, tot op een hoogte van 100 m.


Afbeelding: mensen ruiken de geur van deze paëllaschotel in zijn geheel terwijl honden elk ingrediënt apart kunnen waarnemen

Geurafscheiding gebeurt door o.a. geur-, zweet- en vetklieren. In de voetzool heeft de mens tot 1000 zweetklieren per cm² (geen andere geurklieren). In zweet zit het boterzuur dat de hond opspoort. Per 24 u scheidt een mens tot 800 ml zweet uit. De voetzolen, met 2 miljoen zweetklieren, nemen hiervan 2 % of 16 ml voor hun rekening. Slechts 15 % van het zweet is een zuur waarvan slechts een kwart waterachtig is. Als er slechts 1/1000 door de schoenen zou gaan, zullen er 2,5.1011 moleculen in elke voetstap achterblijven. Dit is meer dan 1 miljoen keer de drempelwaarde voor de hond. Vandaar dat het voor honden mogelijk is aan de hand van voetsporen een mens op te sporen.
Een ander onderzoek toonde aan dat honden een vingerafdruk op een glas (niet afgewassen) tot 6 weken oud (binnen) kunnen waarnemen. Ook het onderscheiden van verschillende mensen is voor honden mogelijk aan de hand van geuren. Honden kunnen zelfs het onderscheid maken tussen tweelingen, zolang er maar een genetisch (twee-eiig) of omgevingsverschil (een-eiig maar verschillend dieet) bestaat. Twee leden van een eeneiige tweeling die ook nog eens hetzelfde eten kunnen de honden niet uit elkaar herkennen (zelfde genen en zelfde omgevingsfactoren).

De ontwikkeling van roof- en prooidieren verschilt zeer sterk. Roofdieren, zoals de hond en de kat, ontwikkelen traag terwijl prooidieren, zoals herkauwers en het paard, snel ontwikkelen. Roofdieren hebben gemiddeld een kortere dracht dan prooidieren en komen dus nog niet volledig ontwikkeld op de wereld. Dit is ook logisch als je de levenswijze bekijkt. Een prooidier moet zeer snel kunnen rechtstaan, stappen en weglopen voor eventuele predatoren. Roofdieren lopen minder risico en kunnen dus minder “af” ter wereld komen. Daarentegen is een kortere drachtduur voor deze dieren zeer gunstig omdat dit het jachtgedrag zou kunnen hinderen. Als gevolg hiervan worden pups blind en doof geboren maar is de reukzin reeds enkele uren na de geboorte aanwezig.
Teef en pups leren elkaar kennen via geuren en krijgen op deze manier een band. Een teef zal haar pup vlak na de geboorte om veel redenen aflikken: de ademhaling wordt zo op gang gebracht, de geur wordt ‘weggelikt’ om geen predatoren aan te trekken en de band tussen moeder en jong wordt gevormd. De feromonen die gevormd worden ter hoogte van de melkklierzone zorgen ervoor dat de pups een ‘rustgevend’ gevoel krijgen.


Afbeelding: moeder en pups herkennen elkaar via geuren

Geuren, inclusief feromonen, worden uitgescheiden via faeces, urine, anaalzakklieren en huidklieren. Geur heeft een zeer belangrijke functie voor de hond. Het geeft informatie over de omgeving, over soortgenoten (o.a. geslacht, seksuele status, verwantschap tot een leeftijd van een maand, individuele herkenning) en over mensen. Vandaar dat honden hun neus zeer intensief gebruiken bij het exploreren van omgeving, soortgenoten en diersoorten, inclusief de mens.

Afbeeldingen van links naar rechts: geuren worden afgescheiden via faeces, urine, anaalzakklieren en huidklieren


Afbeeldingen: honden besnuffelen elkaar (links) en de omgeving of mensen (rechts) om informatie te verkrijgen

Van die zeer goede reukzin maakt de mens ook zeer dankbaar gebruik. Denk maar aan het gebruik van honden als speurhond om levende of dode personen terug te vinden of om drugs en explosieven op te sporen. Ook als hulphond is onze hond zijn geurzin onmisbaar geworden voor mensen met epilepsie of diabetes. Sommige honden kunnen 15 tot 45 minuten voor een epileptische aanval de persoon waarschuwen doordat zij de geur die in de aurafase (fase vlak voor de eigenlijke aanval) detecteren. Een onderzoek toonde aan dat honden reageren op de hypoglycemische episode van hun eigenaar met diabetes. Daarnaast worden honden tegenwoordig ook gebruikt voor de detectie van huidkanker, blaaskanker, darminfecties, enz. Uiteraard hebben deze honden een zeer intensieve training nodig.

Volgens een artikel uit Het Belang van Limburg en andere kranten uit 2010, maakt men in een ziekenhuis in Amsterdam gebruik van Cliff, een beagle van amper twee jaar oud, om darminfecties bij mensen waar te nemen via zijn reukzin.

Afbeelding: Clint, de beagle die in een ziekenhuis in Amsterdam darminfecties bij mensen opspoort

Auteur: dierenarts-gedragsdeskundige Ilse Rediers © 2011. Dit artikel werd voorgesteld op het symposium “Een Beet-je Gedrag, … Inleiding in de Kynethologie” door KMSH op 22/10/2011.

Zie ook: Zintuiglijke waarneming bij de hond deel 1: Inleiding

Zie ook: Zintuiglijke waarneming bij de hond deel 2: Visuele waarneming (ogen en zicht)

Zie ook: Zintuiglijke waarneming bij de hond deel 3: Auditieve waarneming (oren, gehoor en evenwicht)

Zie ook: Zintuiglijke waarneming bij de hond deel 5: Somatosensorische waarneming (huid en gevoel)

Referenties:

  • Cain, W.S. (1988). Olfaction. In R.C. Atkinson, R.J. Hernstein, G. Lindsey, and R.D. Luce (Eds), Steven’s Handbook of Experimental Psychology, Volume 1: Perception and Motivation, Wiley & Sons, New York.
  • Hepper, P.G. (1988). The discrimination of human odor by the dog. Perception, 17: 549 – 554.
  • King, J.E., Becker, R.F., and Markee, J.E. (1964). Studies on olfactory discrimination in dogs: 3. Ability to detect human odour trace. Anim. Behav., 7: 311 – 315.
  • Lim, K., Wilcox, A., Fisher, M. and Burns-Cox, C.J. (1992). Type 1 diabetics and their pets. Diabetes Med., 9 (Suppl. 2): S2 – S4.
  • Lindsey, S.R. (2000). Handbook of Applied Dog Behavior and Training, Volume I: Adaptation and Learning, Chapter 4, Sensory Abilities, 127-165, Blackwell Publishing, Ames.
  • Pearsall, M.D. and Verbruggen, H. (1982). Scent: Training to Track, Search, and Rescue. Alpine, Loveland.
  • Strong, V., Brown, S.W., and Walker, R. (1999). Seizure-alert dogs: Fact of fiction? Seizure, 8: 62 – 65.